Artikelen
Activiteiten Dreumesesen
Op de kinderdagopvang wordt steeds gewisseld tussen speel-leeractiviteiten en verzorging-leeractiviteiten zoals eten, drinken, naar het toilet gaan of verschoond worden. Ook is er steeds een wisseling tussen spontane, vrije activiteiten waarin de kinderen min of meer bepalen wat ze gaan doen, en momenten waarop de groepsleiding activiteiten aanbiedt. Dit samen bepaald het dagritme in de groep waarbij steeds aangesloten wordt bij de behoeften en bioritmen van het individuele kind.
In het volgende artikel beschrijven we per gebied welke activiteiten aangeboden worden of hoe we daar mee omgaan. Dit splitsen we uit in een beschrijving voor baby’s, dreumesen en peuters.
In de praktijk wordt vooral gekeken naar de ontwikkeling van het kind en is de splitsing in activiteiten niet precies in leeftijden te verdelen. Ontwikkeling gaat met sprongen en lopen ook niet op alle gebieden gelijk. Uitgangspunt voor de groepsleiding is steeds wat het kind aangeeft en aan kan. Globaal maken we onderscheid in de volgende 4 groepen:
- Baby-groep (0 tot 1,5 jarigen)
- Baby-dreumesgroep (0 tot 3 jarigen)
- Dreumesgroep (1 tot 3 jarigen)
- Dreumes-peutergroep (1 tot 4 jarigen)
Eten en drinken
Naast de noodzakelijkheid van eten en drinken, is dit ook een moment om samen van te genieten. Het is dan ook meestal een plezierig en sociaal gebeuren. Voor dreumesen is de overgang naar gezamenlijk eten een hele stap. Door tijdig aan te kondigen dat er gegeten gaat worden, helpen de leidsters de kinderen bij het omschakelen. Vaak wordt ze eerst geleerd om in kleine groepjes, met een of twee andere kinderen samen te eten. Later eten en drinken ze samen aan de tafel en ze leren gesprekken voeren met elkaar en de leidsters. Er is aandacht voor de toenemende zelfredzaamheid en het vermogen en de wens om samen met de andere kinderen het eet- en drinkritme van de groep te volgen. Tweejarigen zijn nog overwegend op zichzelf en het eten gericht. Maar voor de driejarigen wordt het samen eten en drinken steeds meer een gezellig gebeuren met liedjes, grapjes en gesprekjes met de andere kinderen en leidsters. Ook de behoefte om het eten en drinken zelf te kunnen en willen doen is belangrijk.
In deze groep staan leren kiezen wat je op je brood wil, leren zelf je brood te smeren, beleggen en snijden centraal. Als een kind niet of weinig wil eten, kan dat verschillende oorzaken hebben. Misschien heeft hij of zij geen trek of smaakt het voorgezette eten niet lekker / anders dan (thuis) gewend. Soms moeten kinderen wennen aan een ander voedsel of een andere manier van klaarmaken. Er wordt door de groepsleiding gekeken naar de mogelijke oorzaken en overlegd met de ouders als dit zich voor doet. Wij willen niet dat het eten een strijdtoneel wordt, waar kind en leidster uitvechten wie de baas is. Het weigeren van eten is een krachtig wapen voor een kind. Wij willen voorkomen dat het eten een bron van frustratie wordt in plaats van een prettig samen zijn. Vaak wordt geprobeerd bij weigering het eten op een speelse manier anders aan te bieden, het kind opnieuw te richten op het eten in plaats van het weigeren.
Verschonen
Herhaling en rituelen zijn ook hier belangrijk voor de emotionele veiligheid. Leidsters beginnen alle verzorgingsmomenten met de aandacht te vragen van het kind. Ze legt ook met woorden uit wat ze gaat doen en nodigt daarbij het kind uit om mee te doen. Door van te voren te vertellen wat er gaat gebeuren kan een kind zich er mentaal en fysiek op voorbereiden. Door de volgorde van handelingen steeds hetzelfde te houden wordt het verzorgen herkenbaar en voorspelbaar voor het kind. Het kost de meeste kinderen tijd om waar te nemen wat de leidster doet en wat ze van hen vraagt. Daarom wordt het tempo mede bepaald door het kind. Sommige dreumesen willen zo snel mogelijk verder spelen, anderen zijn echt bezig deze vaardigheden zelf te leren en nemen daar de tijd voor. Zo worden ook deze momenten een moment van persoonlijke aandacht, samenspel en plezier beleven. De leidster heeft ook respect voor de autonomie van het kind en geeft ruimte voor initiatieven die het kind toont.
Zindelijkheid
Leidsters zijn alert op signalen die kinderen aangeven op het moment dat zindelijk worden belangrijk lijkt te worden voor het kind. Een leidster benoemd het poepen of plassen als zij ziet dat het kind daar mee bezig is om het kind bewust te maken van de spieren die het om dat moment gebruikt. Ook de manier van bewegen die kinderen laten zien voordat het moet plassen of poepen wordt benoemd door de leidster, met de vraag of uitnodiging om dit samen op het potje te doen. Het kan ook zijn dat de ouder aangeeft dat ze thuis met de zindelijkheid bezig zijn. Uiteraard is in beide gevallen van belang dat thuis en in de opvang op dezelfde manier en op dezelfde tijd met zindelijkheid gestart wordt. Ook hierover wordt dus goed gecommuniceerd tussen ouders en groepsleidsters.
Als het kind er aan toe is, gaat het ook naar het (verlaagde) kindertoilet op de groep. Ook hier geldt weer dat rekening gehouden wordt met de autonomie van het kind; soms geven kinderen aan dat ze ‘alleen’ op het potje willen, soms juist liever buiten de toilet zodat oogcontact blijft, soms moet de leidster dichtbij blijven, soms willen kinderen juist wat meer privacy. Ook bij het aan en uitkleden nodigt de leidster vanaf het begin af aan het kind uit om mee te doen.
Slapen
Bij dreumesen kijkt de groepsleidster goed naar de signalen die het kind afgeeft. Soms is het slaapritme, of de behoefte aan slaap, anders dan in de thuissituatie. Het kind is steeds actiever, doet veel indrukken op en kan daardoor soms behoefte hebben aan even rust. Het kan ook voor komen dat het kind juist minder vaak gaat slapen dan thuis door alle prikkels. De slaaptijden worden steeds genoteerd en besproken bij het ophalen. Langzaam aan leren kinderen wanneer ze even moeten rusten voor ze verder spelen. Dit heeft alles te maken met het groeiende bewustzijn. Leidster anticiperen hierop. Het aan en uitkleden wordt vaak een spelletje; armpjes omhoog doen, truitje over je hoofd trekken (kiekeboe), grapjes maken zoals sokjes steeds uittrekken, armpjes verstoppen als de leidster iets aan wil trekken… Naast het meespelen en plezier beleven wordt veel aandacht besteed aan het benoemen van handelingen en woorden voor lichaamsdelen, kledingstukken etc.
Samen spelen
Bij dreumesen vormt imitatie een ware activiteit; het ene kind bedenkt iets, de ander doet het na. Soms zal de groepsleidster dit gedrag uitdagen bij de kinderen om zo tot een leuk samenspel te komen. Kinderen die bij elkaar in de buurt aan het spelen zijn zullen af en toe naar elkaar kijken en hetzelfde spel overnemen. Soms heeft een kind daarbij behoefte aan ondersteuning van de groepsleidster om zich die handeling eigen te maken. Als de kinderen wat groter worden zie je ook het kortdurende samenspel in de groep; het ene kind stapelt een blok op de toren van de ander. Ook het rollenspel krijgt vorm; eerst vaak nog alleen, later vaak met de leidster. Samen ‘een kopje thee drinken’ in de keukenhoek of doen alsof je een hondje bent. Doordat de leidster imitatiespelletjes vaker herhaalt, worden deze bekend bij de kinderen. Met nieuwe of meer teruggetrokken kinderen is het imitatiespel vaak een prima, veilige ingang voor het kind om mee te doen. Iets nadoen, herhalen, een beetje anders na te doen, zelf initiatief te tonen en dat de leidster dat weer herhaalt geeft een veilig gevoel van het spel in de hand hebben. Vaak komen andere kinderen spontaan mee doen zodat het leggen van contacten bevorderd wordt. Veel liedjes en bewegingsspelletjes zijn ook voorbeelden van imitatie-activiteiten.
Bewegen en zintuiglijk waarnemen
Kinderen leren op een natuurlijke weg tijdens hun dagelijkse activiteiten veel met betrekking tot bewegen en zintuiglijk waarnemen. Baby’s krijgen van leidsters de tijd om zich om te rollen tijdens het verschonen en om hun hoofdje op te tillen en te kijken. Wanneer dreumesen de ruimte en materialen krijgen om te kruipen, lopen, rennen, glijden, springen, klauteren, schommelen, fietsen, proeven, voelen en bekijken gaan ze over het algemeen positief en enthousiast op deze uitdagingen in. Een deel van de ontwikkeling komt dus uit uitdagende materialen en een uitdagende ruimte. Een ander deel komt uit de interactie met leidsters, de ruimte krijgen om dingen te ontdekken en de kansen krijgen om te oefenen. Leidsters gaan dan ook rustig om met de schrammetjes en zere billen die bij deze ontwikkeling van vallen en opstaan hoort. Hierbij is natuurlijk wel steeds oog voor gevaarlijke situaties waarin al te avontuurlijke dreumesen soms kunnen belanden. Zowel voor het binnen als buitenspel zijn uitdagende materialen beschikbaar die passen bij de ontwikkelingsfase waarin een dreumes zich bevindt. Voor de grove motoriek zijn bijvoorbeeld klim en klauter materialen, fietsjes, karretjes, glijbaantje en ballenbak aanwezig. Voor de fijne motoriek zijn ook spelmaterialen zoals blokken, puzzels, klei en verf aanwezig, maar hier moet ook gedacht worden aan de kansen die we vinden bij de dagelijkse verzorging (vasthouden van een beker, boterham smeren, helpen bij aan en uitkleden). We bieden dus ruimte en spelmateriaal aan voor spontane vrijspel activiteiten waar kinderen op een veilige en uitdagende manier zelfstandig mee aan de slag kunnen. We laten het kind doen wat het zelf kan en ondersteunen initiatieven als ze daar hulp bij nodig hebben. De dagelijkse handelingen worden als leer en oefenmoment benut; zelf op de commode klimmen via de speciaal voor kinderen aangebrachte trapjes, en zelf afklimmen, zelf naar je bedje lopen, boterhammen smeren, enzovoorts. Kinderen worden door de groepsleiding ook uitgedaagd om voor hen onbekende activiteiten te ondernemen, maar nooit gedwongen om iets te doen. Vaak wordt het spel al uitgelokt door voorbeeldgedrag van de leidster, waarna de kinderen het maar al te graag gaan imiteren. Ook voor het prikkelen van de zintuigen is bij dreumesen een scala van activiteiten waar we gebruik van maken. We stimuleren het kind eens iets anders te eten (beleg op de boterham, fruitsoorten, maar ook in spelvorm als proef-spelletje), doen ruik-spelletjes om het ruiken te verkennen (door ruiken raden wat er in een doosje zit) of spelen spelletjes waarbij voelen belangrijk is (blinddoek om en voelen, handen in een doosje doen en iets voelen). Soms biedt zich een situatie in waarin zo’n spel spontaan ontstaat (Een kind wat zegt: bah, die boterham stinkt. Ruiken aan pindakaas, een aardbei, kaas enzovoorts wat later weer een proef spelletje kan worden). Soms biedt de leidster dit soort activiteit aan in een meer geleide vorm; door een spannend doosje bij zich te hebben waar een knuffel een verhaal bij vertelt over “iets voelen in het donker”….
Geluid, muziek, dans en beweging
Dreumesen raken meer en meer geïnteresseerd in het aanleren van de goede bewegingen bij de tekst van liedjes. Ze gaan ook spontaan liedjes gebruiken in hun spel. Ze leren met liedjes en bewegingen over dagelijkse dingen; liedjes over eten, aankleden, opruimen en gaan slapen. Liedjes zingen wordt steeds betekenisvoller, en leidsters springen daarop in door het juiste liedje aan te leren als ze iets waarnemen in de groep of bij een kind. Naast de liedjes, bewegingen en dansjes komen nu ook de muziek instrumenten steeds meer in zicht. Niet meer alleen om het geluidje te verkennen zoals bij de baby’s, maar om een verjaardagsliedje te ondersteunen of om instrumenten te sorteren op hard en zacht. Instrumenten worden ook door leidsters gebruikt om een spel mee te doen; hard zacht, snel langzaam, ieder geluidje met een eigen beweging. Naast de aandacht voor het zelf zingen waarbij de leidsters met de kinderen zingen, bieden allerlei peuter-liedjes op cd ook weer mogelijkheden voor zang, dans of gewoon lekker luisteren. Bij de dreumesen ligt naast de spontane ontwikkeling de nadruk bij begeleide activiteiten vooral op het combineren van alle mogelijkheden die ze ontdekken; taal, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. Liedjes en bewegingen (dans als je wilt) ondersteunen vaak ook dagelijkse rituelen zoals het liedje “Smakelijk eten” voordat aan de lunch begonnen wordt.
Beeldende Expressie
Beeldende expressie is in beginsel een manier van communiceren met je buitenwereld; laten zien wat je denkt, voelt, wil, of om een sfeer op te roepen. Kinderen ontdekken wie ze zelf zijn, ontwikkelen daarbij motorische en zintuiglijke competenties, hebben vaak interactie met andere kinderen of volwassenen en ontwikkelen ook cognitieve competenties zoals kennis van kleur, vormen, materialen, de ruimte waarin ze bewegen. Bij beeldende expressie komen op een speelse manier dus veel competenties bij elkaar waarbij de uitgangspunten relatie, competentie en autonomie sterk vertegenwoordigd zijn. De leidsters zijn er niet op gericht om de dreumesen te helpen bij het realiseren van een eindproduct, het gaat om het plezier in de beweging, de ervaring dat je iets kunt doen of laten zien met je lichaam, je iets mooi kunt maken. De leidsters tonen daarbij vooral vertrouwen en waardering in de mogelijkheden van het kind; ze beoordelen een krastekening niet op wat het niet is; het lijkt (nog) niet op een papa of mama. Ze beoordelen op het plezier van “iets kunnen maken”, de bewegingen maken, het ontdekken van een potlood, en de gevoelens die het kind daaraan koppelt… Daarbij nemen de leidsters net zo’n onderzoekende houding aan als het kind; samen beleven ze de verwondering, ze leven zich in in de belevingswereld van het kind. De leidsters maken gebruik van spontane voorvallen en bieden activiteiten aan. Ze laten de kinderen spelenderwijs kennis maken met de wereld om hen heen, zodat hun waarneming en creativiteit worden uitgedaagd en gestimuleerd. Ook bij dreumesen gaat het allemaal vaak nog om lichamelijke ervaringen. Ze beleven vooral plezier aan de waarnemingen: dat een kleurpotlood afgeeft, dat een papiertje kan scheuren, dat de kleur blauw als potlood kan maar ook als lapje stof en stukje plastic. Allerlei sorteerspelletjes, bewegingsliedjes waarbij iets gescheurd kan worden, grote vingerverfschilderijen maken door met handen of voeten door de verf te gaan leveren zintuiglijke competenties op, maar dragen ook bij aan de beeldende expressie. Bij de geleide activiteiten met dreumesen staat bij de leiding dus voorop dat het kind allerlei ervaringen op doet, materialen ontdekken en zintuiglijk vastleggen, en hun lichaam leren kennen (Wat kun je allemaal met je handen, voeten, gezicht, hele lijf? Een grote olifant nadoen, lopen als een reus, droevig of blij zijn, repen scheuren om schilderij mee te maken…).
Natuur en fysieke omgeving
Jonge kinderen zijn van nature betrokken bij hun omgeving. Deze betrokkenheid uit zich in op dingen afgaan en opgaan in wat ze beleven. Wat als baby begint met voelen wat direct en per ongeluk in je omgeving aangeraakt kan worden, wordt vervolgd door rollen, kruipen en lopen waardoor het begrip “omgeving” steeds groter wordt. Het verkennen van de omgeving is een belangrijke zaak, en hoewel de leidsters alert zijn op potentiële gevaren stimuleren zij het kind in zijn ontdekkingsdrang. Dreumesen leren meer en meer zelf het gevaar inschatten, door vallen en opstaan ontdekken ze hoogte verschillen in de omgeving, het effect van een schuine ondergrond, het verschil in zand, gras of tegels als ondergrond of wat er gebeurt als je ergens afrolt, loopt of rijdt. Activiteiten in de natuur, tijdens een wandeling of in de buitenspeelruimte, kunnen bijvoorbeeld klauteren uitlokken; een omgevallen boomstam of een balk die ingegraven is biedt mogelijkheden voor tal van activiteiten. Maar denk ook aan de ervaringen zoals op een warme dag tóch even naar buiten als het regent, de regen op je tong voelen, met je handen in de plas… Leidsters zijn steeds gericht op het creëren van situaties voor “spontane” ontdekkingen, maar bieden door het inbrengen van spel en / of materialen ook geleide activiteiten aan. Door variatie in het dagprogramma en gebruik te maken van verschillende ruimtes (groepsruimte, speelhal, slaapkamertje, een wandelingetje in de bolderkar, buiten op de speelplaats, in de zandbak enzovoorts) krijgen de kinderen de ruimte voor het opdoen van allerlei ervaringen. Als de natuur niet fysiek aanwezig is in de directe omgeving, wordt met activiteiten de natuur naar binnen gehaald; een voeltafel met herfstbladeren, een kleine boomstam tijdelijk in de zandbak om mee te spelen, kleine beestjes zoeken op de speelplaats. Door het stellen van vragen, verwoorden van ervaringen bij de kinderen, en het uitnodigen van kinderen om ontdekkingen te delen met andere kinderen en leidsters wordt het ontdekken van de ruimte en natuur een spannende ontdekkingstocht!
Ordenen, meten en rekenen
Voor dreumesen en peuters zien we dat er van alles gesorteerd en geteld gaat worden; wat hoort in het winkeltje? Welke doos is te groot? Wie heeft er meer? Kan ik die bak optillen of is die te zwaar? In de zandbak worden alle schepjes verzameld, niet om mee te graven maar om alles bij elkaar te leggen… de peuters willen misschien alleen de rode schepjes. Ook het verschil tussen een grote koek en kleine koek is al snel bekend als je ze zelf laat kiezen. De bewegingsspelletjes of liedjes ondersteunen het tellen van (grote en kleine) stappen, in de handen klappen en (hoog en ver) springen. Door het vaste dagritme ontstaat ordening in tijd (“eerst eten, dan slapen en dan gaan we weer spelen hé?”) . En zo ordenen, meten en rekenen de dreumesen en peuters de hele dag. De leidsters laten naast de spontane ervaringen die kinderen opdoen dreumesen en peuters zich ook heel bewust worden van deze momenten. Door de ontdekkingen samen te delen en belangstelling te tonen voor de rekenactiviteit van het kind krijgt het steeds meer functie en wordt de situatie zinvol. Als het kind wil weten wanneer mama of papa hem op komt halen, kan het dagritme hulp bieden (“We gaan nu eerst spelen, dan fruit eten, nog een verhaal voorlezen en dan komt papa of mama”) Door te vragen naar wie de hoogste toren heeft gaan de dreumesen vergelijken, door niet zelf een speelgoedje uit de kast te pakken maar te vragen wie er bij kan zoekt de groep het “grootste kind” uit, door zand in een buis in de zandbak te scheppen en te vragen waar het zand is zal de dreumes opzoek gaan naar het antwoord, door de schoenen van alle kinderen op 1 hoop in het midden te leggen als we op het springkussen gaan hebben we daarna een leuke sorteer activiteit! Kortom: hele dagelijkse dingen nodigen uit tot het doen van leuke rekenactiviteiten en spelletjes!
Communicatie en taal
Baby’s, dreumesen en peuters communiceren in twee talen: met hun lichaam en eerst via geluidjes en later het praten. Leidsters spreken ook beide talen en willen begrijpen wat het kind zegt of probeert te zeggen. Door goed te kijken en luisteren naar het kind wordt belangstelling getoond, communicatie is de basis voor het welbevinden van het kind! Het delen van emoties, ervaringen, contact maken, kinderen uitdagen om activiteiten te ondernemen of helpen hun weg te vinden. Leidsters blijven natuurlijk veel taal aanbieden, taalaanbod stimuleert de taalontwikkeling. Bij dreumesen zien we een groot verschil tussen begrijpen van communicatie (passieve taalontwikkeling) en zelf produceren van woorden. Ook hier verloopt de ontwikkeling in sprongen en is het de taak van de leidster om zo goed mogelijk aan te sluiten bij het kind. Vaak begrijpt de dreumes al heel veel woorden en kan het zelf ook steeds beter bedenken wat hij duidelijk wil maken, maar ontbreekt het hem nog aan een actieve woordenschat om dat uit te spreken. Soms praten de kinderen nog niet veel, of minder dan thuis. We nemen altijd de tijd om het kind zelf uit zijn woorden te laten komen, en proberen te voorkomen dat we alvast met woorden invullen wat het kind bedoelt (of misschien niet bedoelde, maar dan hoeft het alleen nog maar “ja” te zeggen en gaat iets doen wat hij eigenlijk niet bedoelde….) We geven de dreumesen en peuters dus de ruimte voor eigen taalproductie, stellen als het kan open vragen en proberen het kind te stimuleren zichzelf uit te drukken. Door zelf bewust gebruik te maken van lichaamstaal, mimiek, gebaren of dingen aan te wijzen als ze benoemd worden proberen we de gesproken taal te ondersteunen. Als we merken dat een kind bezig is met een nieuw woord of begrip, proberen we dat regelmatiger terug te laten komen in “toevallige” activiteiten.
Om de kinderen te helpen bij het ontdekken van de taal, worden in grote lijnen 3 methodes door leidsters gehanteerd.
Ze herhaalt wat gezegd is in de goede vorm, vaak met een aanvulling.
Kind: “Ik heb kusje gegeeft mama” Leidster “Wat lief, heb jij een kusje aan mama gegeven?”
Zo weet het kind dat het begrepen is, maar ontdekt ook de structuur van de zin.
Of we vragen na wat het kind bedoelt zonder te vullen wat je nog niet snapt.
Kind: “Mama auto eten halen toet niet” Leidster: “Ging mama met de auto weg?” Kind: “Ja, eten halen toetjes niet” Leidster: “Oh, mama ging met de auto boodschappen doen!” Kind “Mama auto boodschappen gedaan. Toetjes niet!” Leidster: “Hoefde mama geen toetjes te kopen in de winkel?” Kind: “Nee, toetjes thuis koelkast in ist!”
De leidster kan er ook voor kiezen door te praten over het onderwerp en zo de zinnetjes op de juiste manier aan te bieden zonder herhaling. Leidster: “Kom we gaan aan tafel zitten” Kind: “Klimmen zelf doen” Leidster: “Ja, en dan gaan we een boterham eten” Kind: “Pasta opdoen” Leidster: “Ja, jij mag de boterham smeren”
In deze drie zinnen was het taalaanbod steeds in een zelfde zin-structuur. De peuter zal dit op den duur ook overnemen, zonder steeds gecorrigeerd te worden in wat hij zelf inbrengt. En zo is de taal en communicatie een spel wat de hele dag door gespeeld wordt, verweven in alle activiteiten die we met de kinderen ondernemen en waar mogelijk in de belevingswereld van het kind! Dus niet alleen tijdens het voorlezen van een (prenten-)boek, het zingen van een lied, het opzeggen van een rijmpje, activiteiten die we natuurlijk ook aanbieden! Al was het alleen maar voor het plezier wat er samen met de kinderen aan beleven!